3 augustus 2008

Virginia

Virginia daalt de trap af naar het spoorwegstation. Het Richmond-station is opeens een vertrek- en aankomstplek. Het is gevuld met colommen, zuilen, gevuld met een lichte brandlucht, een beetje verlaten, zelfs als het druk is (zoals nu het geval is), met geel-houten banken in lijn, die niet tot luieren uitnodigen. Zij kijkt naar de klok, en beseft dat de trein zojuist is vertrokken en dat de volgende niet eerder zal vertrekken dan over vijfentwintig minuten. Ze verstijft. Ze had zich voorgesteld (dom!) dat ze direct in de trein zou stappen of, op z'n langst, hooguit vijf minuten zou moeten wachten. Ze staat ongeduldig voor de klok, dan loopt ze langzaam een aantal stappen over het perron. Als ze het doet, als ze in de volgende trein stapt, wat dan, over drieëntwintig minuten en naar Londen gaat en door Londen loopt en de laatste trein terug neemt (die haar thuis zal brengen naar Richmond om tien over elf), dan zal Leonard gek van ongerustheid zijn. Als ze hem opbelt (er is een openbare telefooncel, kortelings hier op het station geplaatst) zal hij razennd zijn, hij zal eisen dat ze onmiddellijk terugkeert; hij zal voorstellen (hij zal dit nooit direct zeggen) dat als ze uitgeput en overdonderd raakt en als ze weer ziek wordt, ze dat aan zichzelf te danken heeft. En dat is natuurlijk het dilemma: hij heeft volkomen gelijk en heeft het volkomen fout op hetzelfde moment. Ze is beter af en veiliger, als ze in Richmond blijft; als ze niet teveel praat, teveel schrijft, teveel voelt; als ze niet in een opwelling naar Londen reist en door de straten daar loopt; en toch sterft ze op deze manier, ze sterft zachtjes op een bed van rozen.

Geen opmerkingen: