Op de keukentafel stond de boodschappenmand, bijna leeg nu. Ik was op de stoel geklommen en probeerde op de bodem van de mand te kijken.
Deze mand was mij zeer vertrouwd. Daarmee liepen moeder en ik dagelijks naar het Pleintje. Hier waren de winkels waar alles werd gekocht.
De slager, twee groenteboeren, waarvan er een zeer onbetrouwbaar moet zijn geweest, want daar kwamen wij niet binnen. Dat gold ook voor twee van de drie kruideniers en een van de twee banketbakkers. De boodschappen van vandaag waren bij de VIVO gedaan, of beter gezegd, bij Van der Belt en dat was een VIVO. Terwijl moeder in overleg met de kruidenier haar tas vulde met behulp van haar boodschappenboekje, vergaapte ik mij aan de prachtige gekleurde puddinkjes, die afgebeeld stonden op doosjes in een rek dat geheel volgepakt was met pakjes, zakjes en kleine, met vloeistof gevulde, buisjes. Later zou ik weten dat ik me vergaapte aan een display van Dr.Oetker. Ik wees moeder een doosje aan, met daarop een plaatje van een crème-kleurig puddinkje. Prachtig geribbeld, met donkere rozijnen en hij was bijna net zo hoog als hij breed was. De pudding was niet puntvormig, maar eindigde van boven in een klein rond vlakje. Je had ook doosjes waarop fel gekleurde puddingen stonden waar je doorheen kon kijken. Rood, geel en groen, ik vond dat enge toetjes. Thuis had moeder nooit zoiets gemaakt, dus moest het wel slecht zijn.
Moeder begreep mij, maar ze kocht het doosje niet. “Als we strakjes thuis zijn dan maak ik wel zo’n toetje” en daarmee was de kous af.
Nu hengelde ik naar het kleine zakje dat nog op de bodem wachtte om te dienen als een delicaat onderdeel van het toetje. Het rotan van de mand kraakte zachtjes.
“Kijk”, had moeder in de winkel tegen mij gezegd, “ik koop alleen dit en dan zal ik voor jou net zo’n mooie pudding maken als op dat doosje staat”.
Het leek mij onmogelijk dat uit zo’n klein, plat, geelbedrukt zakje een pudding kon komen, maar wie was ik om moeder te wantrouwen. Ik had het idee dat het wel een heel kostbaar zakje moest zijn, zo mooi tentoongesteld in de winkel en zo mooi bedrukt.
Mijn arm was tekort, ik kon onmogelijk bij de bodem van de tas komen.
Langs mij streek moeders arm en ze pakte het zakje op. Ik rook de heerlijke geur die rond het zakje hing.
Melk werd gekookt, rozijnen geweld en met een eitje erbij ontstond in het volgende uur een griesmeelpudding. Als laatste voegde moeder de inhoud van het zakje toe.
Ik kreeg het lege zakje van haar. Met een natte vinger proefde ik van het suikerachtige poeder dat was achtergebleven. Wat smerig. Ik proefde de geur, maar dan in een bittere hevigheid die zich in mijn tong brandde en daar achterbleef alsof het een tatoeage betrof.
s’Avonds, na de warme maaltijd, plaatste moeder de pudding op tafel. Tot mijn ontsteltenis was de pudding nog steeds verborgen in de schaal waarin hij vanuit de pan was gestort. De verwachtte schoonheid van een pudding op een plat bord, versierd met toefjes slagroom, bleef een illusie.
We kregen op geschept en mijn bord vulde zich met brokken griesmeelpudding.
“Zie je nu wel dat je alleen maar een beetje vanillesuiker nodig hebt om zo’n heerlijke pudding te maken”, sprak moeder tegen mij.
Ik durfde niet te zeggen dat ik dat helemaal niet waar vond. Dit was geen pudding, dit had niets van de sierlijkheid die mij door de afbeelding in de winkel was gesuggereerd.
Jaren later kocht ik puddingvormen die garant zouden staan voor de prachtigste toetjes, maar mij ook gevoel gaven dat ik mijn moeder verraadde.
Gelukkig roept de geur van de vanille nog altijd beelden op, die schoner zijn dan de mooiste pudding.
7 maart 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten