14 april 2009

De brug

Ik was stijf en koud, ik was een brug, ik lag over een afgrond. In de ene kant waren de punten van mijn voeten, in de andere mijn handen geboord, in de afbrokkelende klei heb ik mij vastgebeten. De panden van mijn jas wapperden langs mijn zij. In de diepte raasde de ijskoude forellenbeek.
Geen toerist verdwaalde naar deze onbegaanbare hoogte, de brug was op de kaarten nog niet aangegeven.
Dus ik lag en wachtte; ik moest wachten. Zonder in te storten kan geen eens geslagen brug ophouden brug te zijn.
Eén keer tegen de avond - was het de eerste, was het de duizendste, ik weet het niet, - mijn gedachten gingen voortdurend in een wirwar en voortdurend in het rond. Tegen de avond, in de zomer, donkerder ruisde de beek, hoorde ik de voetstap van een man! Naar mij toe, naar mij toe. - Strek je brug, houd je goed, balken zonder leuning, draag hem, die zich aan je toevertrouwt. De onzekerheid van zijn schreden moet je onmerkbaar opvangen, maar als hij wankelt, toon dan je ware gedaante en slinger hem als een berggeest aan land.
Hij kwam, met de ijzeren punt van zijn stok beklopte hij mij, toen lichtte hij mijn pandjassen ermee op en legde ze netjes op mij neer. Hij voelde met de punt in mijn verwarde haren en liet hem, waar schijnlijk wild om zich heen kijkend, er lang in te rusten.
Maar toen, - ik volgde hem juist in gedachten over bergen en dalen - sprong hij met beide voeten midden op mijn lijf. Ik rilde van hevige pijn, geheel en al onwetend. Wie was het? Een kind? Een droom? Een struikrover? Een zelfmoordenaar? Een verleider? Een vernieler?
En ik draaide mij om om hem te zien. - De brug draait zich om!
Ik had mij nog niet omgedraaid of daar viel ik al, ik viel, ik stortte omlaag en ik werd verscheurd en opgespietst aan de puntige stenen die mij altijd zo vreedzaam uit het kolkende water hadden aangestaard.
Kafka

2 opmerkingen:

Jommie zei

Eng hoor.

Herman zei

Je had mij wel even op mijn taalfouten mogen attenderen! Pff!