26 januari 2010

Arminius

Het is inmiddels ruim 2 jaar geleden dat mijn boek Geloven in een God die niet bestaat uitkwam. Van de procedure in het kader van Ordinantie 10, artikel 14, is de 1e stap (het horen van de kerkenraad) nu achter de rug. Er liggen er nog 5 in het verschiet alvorens (6) De classicale vergadering spreekt (…) uit of zij van oordeel is dat de predikant zich niet meer beweegt in de weg van het belijden van de kerk en daarmee de fundamenten van de kerk aantast.
Dan (7) komt de zaak bij de synode terecht: Is de classicale vergadering van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden, dan brengt zij dit oordeel met redenen omkleed ter kennis van de betreffende predikant en de kerkenraad en van de generale synode.
Bij ongewijzigd beleid en tempo zal de procedure ergens tussen stap 2 en 6 stilletjes eindigen op 1 september 2012, de datum waarop ik met pensioen mag.
Ik ben niet van plan daar aan mee te werken. Ik voel er niets voor om de resterende jaren van mijn predikanten-bestaan verwikkeld te zijn in een procedure waarvan de uitkomst bij voorbaat vaststaat: het vermoeden “dat deze predikant zich niet meer beweegt in de weg van het belijden van de kerk en daarmee de fundamenten van de kerk aantast”, zal niet worden weggenomen.
Dat zou ik ook niet willen. Als letterlijke teksten uit mijn boek worden gemeten aan de letterlijke tekst van de Kerkorde, dan mag ik toch hopen dat de conclusie is dat ik mij niet beweeg in het Belijden van de kerk. Want daarin kan ik mij als vrijzinnige gelovige en voorganger alleen bewegen als ik dat belijden op een vrijzinnige, dus niet-letterlijke, manier mag interpreteren.
Daaronder versta ik bijvoorbeeld dat artikel 1 wel kan zeggen: “Betrokken in Gods toewending tot de wereld, belijdt de kerk (…) de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest”, maar dat ik me vrij voel om deze zogenaamde ‘drie-eenheid’ te beschouwen als een tijdgebonden kerkelijke constructie, die zich niet verdraagt met de joodse wortels van de christelijke traditie, en die betere ‘heidense’ (lees: Egyptische) dan bijbelse papieren heeft. En om de impliciete suggestie dat Jezus God is, af te wijzen als te massief en te annexerend; voor mij was hij in de eerste plaats en voluit mens. En om onder ‘Gods toewending’ iets anders te verstaan dan dat het goddelijk licht alleen in de christenheid schijnt en de rest van de mensheid in duisternis dwaalt.
In die geest heb ik in 1984 de ambtsbelofte afgelegd en sindsdien gehandeld.
Op classicale toenaderingen in het kader van de procedure zal ik om twee redenen niet meer reageren.
1. De conclusie dat ik mij “niet meer” in het belijden beweeg, kan door de classis Zierikzee niet zindelijk worden getrokken. Het is de visitatoren -en dus de classis- van hun periodieke rondjes langs de gemeenten en uit mijn publicaties genoegzaam bekend dat ik al 25 jaar in woord en geschrift opvattingen verkondig die niet afwijken van wat er in mijn boek staat.
Met instemming citeer ik de woorden van classisvoorzitter Bos, uitgesproken tijdens de vergadering van de classis Zierikzee op 16 april 2009: “Dominee Hendrikse heeft hier 25 jaar gewerkt. Niet één collega, niet één kerkenraad heeft in die tijd opgeroepen daar iets tegen te doen.’’ En de reactie van collega Van Kooten uit Scherpenisse: “Misschien hebben wij 25 jaar zitten slapen’’.
De stappen 2-6 zullen dan ook niets toevoegen aan wat al bekend was. Daarom kunnen ze wel worden overgeslagen, en is het woord nu aan jullie.
2. Wat mij betreft -en dat was ook de inzet van mijn Zierikzeese kerkenraad - is niet de vraag aan de orde of mijn opvattingen de fundamenten van de kerk aantasten, maar of die fundamenten niet zodanig bijgesteld zouden moeten worden dat verschillende, elkaar tegensprekende opvattingen in de PKN vrijuit verkondigd kunnen worden.
Dat is niet een zaak van de classis, maar van de synode.
Spreek je maar uit.
Als ik eerst maar even mag zeggen dat ik niet aan deze brief begonnen ben omdat ik zo graag uit mijn ambt gezet wil worden, maar omdat ik me zorgen maak over de PKN.
Je kunt besluiten om me de kerk uit te zetten. Als dat gebeurt omdat ik me anno 2010 als gelovige en als voorganger niet conformeer aan verouderde belijdenissen, dan vertrek ik zonder tegenzin. In zo’n kerk wíl ik niet eens passen.
Je kunt het ook niet doen. Dan erken je impliciet dat de fundamenten aan herziening toe zijn. En ik hoop dat daar dan ook naar gehandeld wordt. Daar zou je niet alleen mij een groot genoegen mee doen -want ik wil graag wèl in de PKN passen- maar met mij vele anderen die zich ongemakkelijk voelen in een instituut dat enerzijds beweert pluriform te willen zijn, en anderzijds een kerkorde handhaaft die één manier van geloven voor de juiste houdt.
In veel gemeenten wordt geprobeerd om gestalte te geven aan eigentijdse, ondogmatische manieren van geloven. De kerkorde staat dat formeel niet toe. Met als gevolg halfslachtigheid, of –minder vriendelijk- gedoogde hypocrisie: we geloven verschillend, maar we zeggen hetzelfde. En dat gebeurt dan bij monde van kerkleiders die, gebonden als zij zijn aan Middeleeuwse teksten, niets kunnen zeggen dat zich op een geloofwaardige manier verdraagt met de tijdgeest.
Ik stuur deze brief naar alle leden van de synode.
Van de daadkracht van het Breed Moderamen heb ik geen hoge verwachtingen. Toen mijn boek verscheen, riepen de toenmalige preses Gerrit de Fijter, scriba Bas Plaisier en hun voorlichter om het hardst ‘dat dit niet kan’. Toen er teruggeroepen werd “doe er dan iets aan”, werd het stil: als kerkleiding kunnen wij dat niet, dat moeten de classes doen. Plaisier maakte ten tijde van zijn afscheid met zoveel woorden duidelijk dat de PKN-top dient te zwijgen zolang er een procedure in de lucht hangt: ”Maar in dit geval is het moderamen van de synode met handen en voeten gebonden. (…) Als synode zijn we ook de hoogste rechtsinstantie van de kerk”.
Terwijl dat zelfopgelegde zwijggebod werd gebruikt als alibi om uitnodigingen tot gesprek of debat af te slaan, ging het roepen gewoon door. De Fijter bestond het zelfs om in één en hetzelfde interview te zeggen: “Als je in een zaak mogelijk uitspraak moet doen, kun je moeilijk vooraf in de krant zetten wat je er zelf eigenlijk van vindt”, en: “we moeten voortdurend tegen Hendrikse zeggen: je zit helemaal fout”.
De classes Middelburg en Zierikzee gingen allebei op hun eigen manier aan het werk, maar waren eensgezind in hun verzoek aan de synode om ‘de zaak van het belijdende spreken over God’ op de agenda van de kerk te zetten. Dat was in april 2009. Niets meer van gehoord.
In januari 2009 schreef ik in een open brief aan scriba Arjan Plaisier: “Ik nodig je uit om de geloofsvragen waar mensen in deze tijd mee worstelen op de agenda van de synode te zetten, de vraag naar het bestaan van God inbegrepen. Je zult er veel voorgangers en gelovigen een dienst mee bewijzen”. Hij reageerde met een verwijzing naar een document uit 2005 (door mij eerder de ‘troonrede van de PKN’ genoemd, dat een taal spreekt die wellicht voor de eigen achterban begrijpelijk is, maar op niet-ingewijden zal overkomen als een buitenaards geluid): “Het zal u bekend zijn dat uw vraag om het geloofsgesprek te voeren reeds in ‘Leren leven van de verwondering’ positief wordt beantwoord. Van harte hoop ik dat het geloofsgesprek blijvend gevoerd zal worden”.
Ik hoop het ook, maar vrees dat we ook daar niets meer van zullen horen.
Vooralsnog is nergens uit gebleken dat de PKN-leiding ook maar enige interesse, laat staan betrokkenheid, toont in de richting van mensen die zich steeds minder of niet meer thuis voelen in de kerk. En dat terwijl opeenvolgende onderzoeken laten zien dat wekelijks ongeveer 1000 mensen de PKN de rug toekeren. De vraag hoe dat komt, wordt niet aan de orde gesteld.
Maar als die leegloop niet deze week stopt, zullen ook komende zondag weer velen zich voor de laatste keer afvragen wat zij in deze kerk nog te zoeken hebben.
De kerk barst van de twijfelaars en de kerktop doet alsof er niets aan de hand is. Dat getuigt op zijn best van gemankeerd leiderschap en op zijn slechtst van een a-pastorale houding. Niet alleen naar de achterblijvers, ook naar de weglopers: waarom vertrokken ze, wat schort eraan, en wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat er morgen niet weer mensen vertrekken? Je laat iemand die jarenlang of een leven lang lid is geweest toch niet zomaar weglopen?
Uit diezelfde onderzoeken is zoveel inmiddels wel duidelijk: mensen die afscheid nemen van de kerk, blijven vaak gelovig. Velen noemen zich ‘ietsist’: ze geloven (nog) wel dat er ‘iets is’, maar ze noemen het geen ‘God’ (meer). Het zou zo maar eens kunnen dat dat iets te maken heeft met de manier waarop er in de kerk over God wordt gesproken. Maar er is maar één manier om erachter te komen: vraag het ze, ga het gesprek aan.
Niet alleen twijfelende kerkgangers staan in de kou, ook predikanten. Het IKON-onderzoek uit 2006, waaruit bleek dat 1 op de 6 voorgangers niet gelooft in of twijfelt aan het bestaan van God, hangt nog steeds boven de markt. En met een kans van 1 op 6 dat het ook om jou, synodelid, gaat. En/of om de gemeente die jij vertegenwoordigt.
Me dunkt, zijn er voor een kerk belangrijkere agenda-onderwerpen?
Wat is er nog meer nodig om de stormbal te hijsen?
Tijdens de laatste synodevergadering, in november 2009, is er gesproken over de “evaluatie van de Kerkorde”. De afgevaardigden van de classis Zierikzee schreven voor hun achterban een ‘impressie’: “Het zwaarstwegende agendapunt, onderstreept door vergaderstukken van bij elkaar meer dan 2 kilo, was de evaluatie van de Kerkorde. (…) Op enkele voorstellen na (…) besloot de synode het rapport door te zenden aan het Generale College voor de Kerkorde om de vele suggesties vanuit de basis van de kerk uit te werken. Een verbeterde editie van onze kerkorde is vele stappen dichterbij gekomen”.
Ja, dat zal wel, maar ik heb me laten vertellen dat er bij die 2 kilo nog niet een onsje God zit, en geen gram twijfel.
Het kan nog, jullie komen nog aan het woord.
Van verschillende kanten wordt er al heel lang op aangedrongen om de Kerkorde bij de tijd te brengen, om ernst te maken met de meerstemmigheid die past in een moderne kerk, om de deur naar buiten niet dicht te houden (door bijvoorbeeld te weigeren om de vier eeuwen oude “vijf artikelen tegen de Remonstranten” te schrappen), om onder ogen te zien dat de PKN bij ongewijzigd beleid over een paar decennia geheel is leeggelopen, en dat het dus hoog tijd is om dat beleid te veranderen.
Maar de PKN laadt sterk de verdenking op zich dat zij het gesprek met de buitenwereld en haar eigen gelovigen niet aandurft. Het beeld naar buiten is dat de synode achter dichte deuren vergadert over onderwerpen die voor de meeste gelovigen volstrekt oninteressant zijn, en dat vragen waar PKN-leden mee rondlopen, angstvallig buiten de agenda worden gehouden. Velen denken het, sommigen zeggen het, weinigen trekken het zich aan: de PKN is een verstard, in zichzelf gekeerd instituut dat gedomineerd wordt door een orthodoxe rechtervleugel die leeft bij de belijdenis dat alles moet blijven zoals het was, zodat de synode zich kan beperken tot het passen op de winkel, en het uit de weg gaan van elk gesprek over actuele geloofszaken. En zolang de ‘procedure-Hendrikse’ loopt, hoeven we het niet over God te hebben. Dat laat je je toch niet aanleunen!
Ik hoop dat jullie het aandurven om je eigen twijfels en onzekerheden aan de orde te stellen, te laten zien dat de geloofsvragen van PKN-leden ook jullie vragen zijn, en om daarmee naar buiten te komen. Dan komt er hopelijk een kerk in zicht waarin eenheid en verscheidenheid elkaar niet uitsluiten, waarin zoekers en twijfelaars niet gedoogd worden maar welkom zijn, en waarin iedereen de geloofsuitspraken van anderen (en daarmee die van de kerkorde) van zijn of haar eigen vraagtekens mag voorzien, zonder dat massieve belijdenissen de indruk wekken dat de antwoorden al gegeven zijn. Een kerk waarin mensen worden aangemoedigd om hun eigen geloofsweg te vinden, en waarin je het niet met elkaar eens hoeft te zijn om erbij te horen. Daar wil ik wel bijhoren.
Tenslotte: als de indruk zou zijn ontstaan dat ik me er schriftelijk van af wil maken en niet bereid ben om te praten, dan moet ik dat rechtzetten: ik wil juist graag –maar dan in openheid en niet als ‘beklaagde’ in een procedure- in gesprek: over de inhoud van mijn boek, over wat het heeft teweeggebracht, over de kerkorde, over de koers van de PKN, over zeg het maar.
Met een vriendelijke groet tekent,
Klaas Hendrikse


De dominee laat weer eens van zich horen middels een uitgebreide brief aan de landelijke synode van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Hij zal wel weer het verwijt krijgen uit te zijn op publiciteit, maar ik vind dat hij een duidelijk een punt heeft. De PKN heeft het moeilijk met haar pluriformiteit, aan de ene kant verlaten vrijzinnigen de kerk omdat zij hem te rechtzinnig vinden en datzelfde geldt voor de rechtzinnigen die de PKN te vrijzinnig vinden.
Ik moest bij zijn brief denken aan Arminius van wie bij zijn dood werd gezegd: "Er leefde in Holland een man die wie hem kenden niet genoeg konden waarderen en die wie hem niet waardeerden, nimmer genoeg hadden gekend".
Tot een gewapende strijd zal de brief van Hendrikse niet uitnodigen. Maar het geeft wel te denken dat de Remonstrantse kerk met de uitgave van haar laatste nummer van het tijdschrift Arminius dit heeft durven doen in een oplage die driemaal hoger is dan haar eigen ledental en nu alweer wordt bijgedrukt.
Het laat zien dat velen ontdekten dat God niet is, maar dat God gebeurt!

Geen opmerkingen: