7 februari 2010

AaBe

Het is zondag, ik moet niet naar school.
Ik pak de stuiver, die ik onder mijn kussen bewaar en leg hem op mijn tong.
Met beide handen trek ik de dekens nog wat op en geniet van de warmte in mijn bed.
Ondertussen kijk ik naar het bed van mijn broer.
Het is leeg en ik hoor hem de trap aflopen. De deken op zijn bed is als de mijne, gekleurde vierkanten, geel, rood, blauw, groen, zwart en wit. Waarom geen oranje of paars?
Mamma roept vanuit de keuken, ik sla de dekens terug en kniel voor het raam. Ik druk de stuiver tegen de ijsbloemen op het glas. Als ik mijn vinger van de stuiver haal, valt deze en er blijft een helder rond gaatje op het venster achter waardoor ik naar buiten kijk.
Het is wit en in de donkerblauwe lucht is het rode licht van de opkomende zon: nog meer sneeuw.
In de badkamer doe ik het hoognodige.
Ik krijg het koud en hol de trap af en begroet mijn moeder met een kus.
Over de stoel voor de kachel hangen mijn kleren die inmiddels zijn opgewarmd.
Het is zondag, geen pap vandaag, maar ontbijten met z'n allen.
Ook vader en nog een broer schuiven aan, de poes springt op de stoel waarover mijn kleren hingen.
Buiten vallen de eerste vlokken weer.
Het is 1956.

Geen opmerkingen: