Op 15 januari kwam er een einde aan de 44-delige hoorspelserie Bommel van de NPS.
Goed dat het werk van Marten Toonder weer voor het voetlicht kwam, alhoewel de handelsprijzen van zijn boeken aantonen dat er nog steeds een grote belangstelling voor zijn oeuvre is.
Omdat er deze week in de media veel aandacht werd gegeven aan het voltooide leven en hoe hiermee wordt omgegaan moest ik weer aan Marten Toonder denken.
Al bij zijn leven was duidelijk dat Marten Toonder in zijn schepping van Olie B. Bommel en diens trouwe metgezel Tom Poes, zijn dood royaal zou overleven. Maar dat maakte voor hem het laatste traject niet veel begaanbaarder. Na 35 jaar in Ierland gewoond te hebben, woonde hij tot zijn overlijden in 2005 in een klein tweekamerappartement in het Rosa Spierhuis in Laren. Het leven liet hem geen andere keus. Langzaam maar zeker liet zijn lichaam hem in de steek. Tweemaal was hij getrouwd, beide vrouwen en ook zijn vier kinderen zijn ontvielen hem. In een gesprek dat geen einde kende, sprak Marten Toonder in 2003 met Hans van Dam over het leven, de geest, veroudering, onthechting, eenzaamheid en de treuzelende dood. En over wat hij het meest vanzelfsprekend noemde: op een zelfgekozen moment te mogen sterven.‘Boeddha zei: je moet onthechten. Ik heb dat altijd een heel strenge eis gevonden. Zoiets als: gij zult niet doden, hoewel dat laatste gemakkelijker is. Met het ouder worden, ontdekte ik tot mijn verbazing dat onthechting geen inspanning vraagt, maar vanzelf gaat. Je onthecht, punt. Je moet er aan geloven. Het gebeurt, of je het wilt of niet. In die zin moet je inderdaad onthechten. Dat gebeurt als je maar oud genoeg wordt. Ik ervaar dat dagelijks. Je daden, je werk, je bezittingen, ze doen er steeds minder toe. Op een zeker moment zijn ze zelfs een sta in de weg en moeten ze letterlijk weg. Ze hebben hun tijd gehad.
Tegelijkertijd is dit maar de helft van het verhaal. Want die onthechting is onthechting aan stof, aan materie. En onthechting vindt plaats om vrijheid van geest te krijgen. De geest heeft z’n tijd nooit gehad. Integendeel: de geest groeit zich vrij. Vrij van materie, van stof, van het lichaam waar de geest tijdens het leven aan is gebonden.
Dit denken is bepaald niet eigen aan onze tijd. Alom is er verkrampte hechting aan stof. Aan geld, verworvenheden, prestaties, curriculum, bezit. En aan het lichaam. Men zou het lichaam wel honderd of duizend jaar willen laten worden. Alsof het stoffelijke alles is. Ik bepleit geen verwaarlozing van het lichaam, maar onderstreep dat materie niet het hele bestaan is. Al het stoffelijke vergaat. Ook wat zichzelf lang overleeft: de Nachtwacht van Rembrand, een symfonie van Beethoven, het werk van Kafka. Maar niet de geest. Geest is: wat iemand of iets zegt, uitdrukt, overbrengt. Ook de woorden die nu hier staan. Omdat mensen die inhoud doorgeven. Ongeweten meestal, maar daarom misschien des te krachtiger. Een verhaal, een schilderij, een muziekstuk, een woord, een blik maakt een afdruk in de geest. En die afdruk doet iets met mensen. Bijvoorbeeld net een fractie anders kijken en daardoor anders beslissen en anders doen. Hierin wordt de wereld een fractie anders. En met die fractie als geheel iets anders. Iets menselijker of onmenselijker, iets vreedzamer of vijandiger, iets leefbaarder of onleefbaarder.
‘Die tweedeling in stof en geest vind ik wezenlijk. Wij scharrelen rond in een materiële wereld die hard en onbegrijpelijk is en die wij als de ware beschouwen. In die werkelijkheid verliezen wij dierbaren. Mensen die je hebben aangezien met een blik voor de eeuwigheid. Zij worden herinnering. Je mist hen vreselijk, je verdere leven lang. In mijn geval met nadruk op lang. Daar heb je weet van, omdat je hersens, je stof, je voortdurend doen herinneren. Het alleen zijn is het probleem niet, maar de afwezigheid van mensen die je begrijpen; mensen die we in de gauwigheid geestverwanten hebben genoemd. Die eenzaamheid ervaar ik dagelijks.
Een reeks mensen die ik heb gekend zijn overleden. Sommigen mis ik niet of niet meer. Maar anderen vergeet ik nooit. Wat ze hebben gezegd, gedaan en bedoeld, krijgt steeds meer betekenis. Hierin ervaar ik die andere waarheid, namelijk dat het feit dat iemand er niet meer is niet de laatste waarheid is. Want het leven met die ander heeft ons mede gemaakt tot wie we zijn. Onze geest heeft er iets van opgestoken. In positieve en negatieve zin. En dát heeft blijvende waarde, die zich uitdrukt in wat je tijdens je leven doet en laat, in wat je als taak ziet. En nu kom ik bij de dood. Want die taak kan voltooid zijn. Er is gedaan wat moest gedaan. De geest – je “zelf” – is niet meer gebonden aan de taak waar het lichaam voor nodig was en maakt zich los. Onthechting dus. En in de vrijheid tot sterven die dan ontstaat, kan het stoffelijke leven te lang gaan duren.
Dat is precies wat ik ervaar. Mijn leven is voltooid. Ook al schrijf ik nog aan een boek. Ik heb gedaan wat ik wilde doen. Ik heb op mijn manier geprobeerd om in mijn leven en werk iets bij te dragen aan een leefbaardere wereld. Mijn voetafdrukken staan in mijn verhalen. De opdracht die ik voor mezelf heb gezien, is klaar. Toch ben ik hier nog en dat moet een misverstand zijn. Ik ben negentig en bezig om tot stof te vergaan. Ik ben mijn werk voorbij en al mijn dierbaren zijn mij voorgegaan. Zeker, ik heb kleinkinderen. Het contact met hen is goed, maar hun wereld is de mijne niet. De cirkel is al lang rond en het ergert me dat de consequentie hiervan uitblijft. De dood komt, ik weet het, maar ik vind wel dat die erg lang treuzelt.
‘Godsdienstige verhalen hebben om de dood een web van angst geweven. Die verhalen hebben op mij geen vat. Ze zouden dat hebben als er na de dood een hel was, of een hemel en ik weet eerlijk gezegd niet wat erger is. Voor mij is de dood niet afschrikwekkend, maar een natuurlijk sluitstuk van het leven. Hier loopt onthechting op uit. Veroudering is onthechting. En onthechting is sterven. En sterven doe je zelf. Sterven is een act, een daad. Daarom is het pleidooi van Huib Drion om oude mensen het recht te geven te beschikken over een middel om op een zelfgekozen moment te sterven, veel meer dan een mening. Het is een poging om vrijheid te geven aan de geest. Dat is: die niet te binden waar die, onder dank voor bewezen diensten, van ons stoffelijk bestaan losraakt. Een vrijheid dus waarin de dood een plaats krijgt, waarin de dood voor iemand doodgewoon mag zijn. Een vrijheid waarin een mens moet kunnen zeggen dat het genoeg is en daar consequenties aan mag verbinden. Die vrijheid is er nu niet.
Mensen kooien elkaar in geboden en verboden. Zelfs, of sterker nog, juist in dit zo heel persoonlijke, in dit meest eigene: het sterven. Veertigers weten precies wat ik moet denken en vooral dat ik moet leven. In hun verzet tegen wat “de pil van Drion” is gaan heten, zeggen mensen dat daarmee ouderen worden geminacht. Maar precies die uitspraak is een minachting van ouderen. Zij getuigt van niet luisteren en daarin van een gevaarlijk onbegrip. Hier ligt de bedding voor de moderne bevoogding, uitmondend in “gij zult leven”. Als diezelfde veertigers werkelijk zouden luisteren naar oude mensen, dan zouden de woorden hen in de keel blijven steken. Gevangen in de verhalen van de angst blokkeren zij de natuurlijke uitgang van het leven. Dat is absurd en onverdraaglijk. Maar ook tragisch: men keert zich tegen de mensen voor wie men zegt op te komen. In dit klimaat is – de euthanasiewet ten spijt – in tien, vijftien jaar tijd een sprong achterwaarts gemaakt. Mijn broer had dubbele kanker: in de hersenen en in de longen. Op een dag ging hij naar zijn huisarts en zei dat het niet verder ging. Hij keerde huiswaarts met een doosje pillen waarmee hij kon sterven. En zo gebeurde het vaker. Nu is het niet goed dat mensen in hun sterven afhankelijk zijn van helden die de moed hebben deze normale hulp te geven. Die hulp moet gewoon beschikbaar zijn, zoals Drion voorstaat.
‘Het beschikken over een veilig dodelijk middel zou mij zeer geruststellen. Nogmaals, ik ben negentig en bezig tot stof te vergaan. Mijn lichaam is bezig mij lelijk in de steek te laten. Een bitter einde gluurt om de hoek. In de onthechting aan materie rijpt de geest tot de laatste onthechting: die van het lichaam. In die eerbiediging is waar we nu over praten, het pleidooi van Drion, het minst belangrijke omdat het het meest voor de hand liggende is. Het zou heel gewoon moeten zijn dat de ene mens de ander het recht geeft om zichzelf het bittere einde te besparen. Dat betekent dat de middelen hiertoe beschikbaar moeten zijn. En dat de gemeenschap zo’n besluit ook draagt, in die zin dat ik er van op aan moet kunnen dat ik hulp krijg als zo’n middel onvoldoende werkt, bijvoorbeeld omdat het sterven alsnog een martelgang wordt of ik zelfs dreig te overleven in erbarmelijke toestand. Met minder dan deze omkering kunnen we niet toe. Het besluit dat het genoeg is, is een Heilig Besluit, met hoofdletters. Als een mens zegt dat het genoeg is, is het genoeg. Of het nu om ziekte of ouderdom gaat. Het gaat hier om het laatste en tegelijk meest eigene, tere, intieme besluit dat een mens kan nemen: dat over zijn bloedeigen, materiële leven. Vrijheid te leven reikt tot in het sterven. Mensen moeten elkaar het licht in de ogen gunnen, ook als iemand de ogen voorgoed wil sluiten.’
12 februari 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten